zondag 1 februari 2015

kraaien uit de oude doos



Ik houd van kraaien. 3 jaar geleden schreef ik er een column over, in De Psychiater. Hierbij dus een column uit de oude doos. 



Kraaien

Laatst zag ik in de duinen een buizerd vliegen met een gevangen vogeltje in zijn klauwen. Waarschijnlijk een jonge kraai, gezien het misbaar waarmee een volwassen kraai achter de buizerd aanvloog.
Op dat moment passeerden 3 wandelende vrouwen.
"Een vogeltje," riep een van hen op een bijna vertederde toon, alsof de jonge kraai niet net door een roofvogel gegrepen was, maar door zijn moeder werd gevoerd.
 Sommige mensen zien graag dieren jagen. Ik deel die voorkeur niet. En ik verzool mijn schoenen met  opmerkingen als : "dat is de natuur," waarmee dan bedoeld wordt dat je je het lot van een gevangen dier zelfs geen moment mag aantrekken of beter nog: het doden met bewondering moet bekijken. Eens klaagde een patiënt, die was genezen van een depressie maar ook premorbide wat hypersensitief was, dat ze nog steeds niet naar natuurfilms kon kijken. Op mijn vraag waarom dat zou moeten, zei ze dat haar man vond dat dat je de natuur moest kunnen zien zoals die is. 
Maar wat is de natuur? De jachtdrift van de rover of de doodsangst van het prooidier? De fascinatie van de toeschouwer of de empathie van de voorbijganger met het bange en uiteindelijk gevangen dier?
Toen in het vroege voorjaar mijn vader stierf, zag ik de dood en de dreiging van de dood overal. Op het veld met konijnen, in de duinvallei waar ik een vossenburcht  wist. In de nesten van de nachtegalen, waarom heen de eksters loerden. In de sloot waar de jonge eenden als 10 kleine negertjes waren. Door rouw gekleurd nam ik, meer nog dan andere jaren een sentimenteel standpunt in, waarbij ik verhoogd gevoelig was voor het lot van een individueel dier. Sommige mensen durven te beweren dat dieren geen doodsangst kennen. Onzin natuurlijk.

Wat voor ons  de kanker is, of  een hartinfarct, is voor een dier de buizerd of de vos. Een dreiging die er ineens kan zijn, en dan gepaard gaat met een dodelijke angst. Omdat het er in die ongezellige evolutie alleen om gaat wat de overlevingskansen vergroot, is doodsangst nooit weggeselecteerd. 
Het is opmerkelijk dat ons vak, dat toch voor een groot deel over angst gaat, over doodsangst zo zwijgzaam is. Natuurlijk, Yalom schreef erover maar die is toch meer psychotherapeut dan psychiater. En zijn motto? De dood in het gezicht kijken is als tegen de zon inkijken, onmogelijk dus.
We weten vanalles te vertellen over de irreële angst voor de dood: de hypochondrie en de angst voor een hartinfarct die een paniekaanval blijkt, maar over de reële angst voor de dood, de angst als de kanker je al in zijn klauwen heeft of als dichtslibbende vaten het zuurstof uit je lichaam houden, hebben we het niet. Dat is extra opvallend in de ouderenpsychiatrie.  Een hoogbejaarde, overigens nog gezonde vrouw  zei het me onomwonden:  "ik ben eigenlijk bang voor de dood."  Maar meestal is de angst toch meer toegedekt.
Toen ik eens  googelde op doodsangst bleek er  toch meer over  geschreven zijn dan ik had gedacht. Er blijken zelfs lijsten te zijn, zoals de Death Anxiety Inventory. Het is bizar, maar ook bijna geruststellend dat  zoiets vernietigends als doodsangst op een lijst te meten is, al blijkt de Death Anxiety Inventory vooral bedoeld om te kijken hoe mensen in de fleur van hun leven tegen de dood aankijken.
Hoe hanteren wandelaars in de natuur de confrontatie met de dood? Door afstand te nemen ( "zo is  de natuur" ) en  niet stil te staan bij het lot van het individuele dier, of door zich juist  wel te identificeren, maar dan met de jager. Roofvogels zijn bij het grote publiek ongekend populair.








Geen opmerkingen:

Een reactie posten